NRC Handelsblad

Drie denkfouten over het klimaatprobleem

Louise O. Fresco

Ruim vijftienduizend gedelegeerden en geïnteresseerden verkeren deze twee weken op het idyllische eiland Bali. Ondanks alle verklaringen van goede wil verwachten weinigen dat er iets meer tot stand komt dan een agenda voor toekomstige besprekingen, die dan hopelijk tot verdergaande afspraken leidt om de uitstoot van broeikasgassen na 2012 aan banden te leggen. Het lijkt het zoveelste teken van zwakte van het vliegende praatcircus van de Verenigde Naties, vergelijkbaar met de beschamende verlamming over Darfur.

Maar er is meer aan de hand dan bureaucratische rompslomp of nationale onwil. Al vanaf het eerste algemene klimaatakkoord (de zogeheten Framework Convention uit 1992), de daaruit volgende onderhandelingen die leidden tot het Kyoto Protocol in 1997, en de pogingen het Protocol tot uitvoering te brengen, is er sprake van een aantal denkfouten.

De eerste principiële fout ligt in de aanname dat CO2-uitstoot en klimaatverandering een gemeenschappelijk probleem vormen van de hele mensheid en dat alle landen van de wereld er dus samen iets aan moeten doen. Impliciet wordt daarmee vanuit gegaan dat klimaatverandering van dezelfde orde is als het klassieke probleem van de middeleeuwse commons: de gemeenschappelijke graasgronden die alleen in stand gehouden kunnen worden als iedereen zich matigt en niet ten koste van de ander profiteert. Maar die veronderstelling is onjuist, want het gaat juist om een asymmetrisch probleem. Slechts een paar landen – met name de VS, Japan, China, de EU, Rusland, India – zijn verantwoordelijk voor het merendeel van de huidige uitstoot aan broeikasgassen. Sterker nog, als we de cumulatieve uitstoot bekijken sinds het begin van de industriële revolutie, dan valt die van China en India in het niet bij die van het Westen. Ook de effecten van hogere CO2-concentraties en van de opwarming van de aarde zijn waarschijnlijk zeer ongelijk verdeeld.

Klimaatverandering is vooral een toekomstig probleem waarvan een deel nog onzeker is en een deel de vorm zal aannemen van weinig voorkomende maar extreme klimaatgebeurtenissen. Dat is iets heel anders dan de gemeenschappelijke graasgronden waar het effect van overbegrazing en oneerlijk gedrag bijna jaarlijks zichtbaar was en iedereen op dezelfde manier zijn steentje moest bijdragen.

Dit alles maakt de poging om eenheid te scheppen tussen alle landen een vertoning van schijnbare solidariteit. De grote producenten kunnen hun schouders ophalen over de retoriek van de kleine landen, en met uitzondering van de EU is geen van de grote producenten bereid het goede voorbeeld te geven. De gebruikelijke methoden van de multilaterale diplomatie functioneren dan ook slecht en leiden niet tot succes.

De tweede denkfout is dat er een eenvoudige routekaart zou bestaan naar wat in de media wel de stabilisering van het klimaat heet (hoewel klimaten nooit stabiel zijn). Ondanks alle vooruitgang in wetenschappelijke modelleren blijft het onmogelijk om vanuit een gewenst niveau van opwarming van de aarde en CO2-concentraties terug te rekenen naar nauwkeurige scenario’s van energieverbruik en economische groei. Dat maakt afspraken wankel, want geen regering kan zijn kiezers vertellen wat de gevolgen zullen zijn van het terugdringen van emissies voor iets simpels als werkgelegenheid of inflatie. En dat geeft weer ruimte aan hardnekkige sceptici die vinden dat er moet worden gewacht tot alles duidelijk is. Bovendien grijpen de ontwikkelingslanden dit aan om voorlopig af te zien van maatregelen omdat zij zich eerst willen ontwikkelen, en dan pas het klimaat kunnen aanpakken.

En dat is gelijk de derde denkfout van iedere klimaatconferentie: het idee dat klimaat als een apart thema behandeld moet worden. Het klimaatprobleem is een kwestie van energiegebruik en ontwikkeling, en de verbinding daartussen. Er bestaat overtuigend bewijs dat de aanwezigheid van de mens, met name in de laatste tweehonderdvijftig jaar, effecten heeft die van dezelfde orde van grootte zijn of zelfs groter dan de natuurlijke krachten die de planeet op geologische tijdschalen beïnvloeden. Deze alomvattende globale veranderingen, veroorzaakt door de menselijke invloed op vegetatie, waterhuishouding, oceanen en atmosfeer, zijn het werkelijke probleem. Klimaat vormt daar een onderdeel van.

De vraag is dus niet hoe we het klimaat stabiliseren, maar hoe ondanks verdergaande economische groei het menselijk handelen weer in proportie gebracht kan worden met de doorlopende veranderingen van de aarde en hoe onze samenlevingen weerbaar gemaakt kunnen worden tegen de te verwachten én onvoorspelbare veranderingen die zullen plaatsvinden. Niet groeien is geen optie, vooral niet in ontwikkelingslanden waar nog zoveel nodig is om tot een acceptabel welvaartsniveau te komen.

Klimaat is dus allereerst een ontwikkelingsvraagstuk. Klimaatverandering dwingt ieder land tot verregaande innovatie in onze productie- en dienstensectoren, in verkeer en consumptie, in het sluiten van kringlopen om uitstoot van iedere vorm van emissie te voorkomen. Geen CO2 of methaan, maar ook geen cadmium of plastic in het milieu, en drastisch verminderen van water en energieverbruik per product.
Hopelijk wordt deze week een begin gemaakt aan de afspraken tussen de grote producenten van broeikasgassen. Misschien komt er een innovatiefonds.

Ondertussen raad ik de overige gedelegeerden aan eens een luchtje te scheppen buiten de vergaderzalen. Er vallen heel wat lessen te leren uit de manier waarop Bali zich in kort tempo heeft ontwikkeld tot een moderne toeristenindustrie en de pogingen die nu ondernomen worden om die duurzaam te maken en het landschap te beschermen. Want naast alle somberheid is er een werkelijk vrolijk stemmende ontwikkeling: het groeiende wereldwijde besef dat duurzaam produceren en consumeren werkelijk verschil kunnen uitmaken.

Deze column is verschenen in
NRC handelsblad op 11 december 2007 (download pdf)

 

Lees hier de volgende column: Afghanistan na 2010